Augustinus en Thuiskomen (vervolg)



Eros en Logos
Ik had het over de bepalende rol van de Eros bij het thuiskomen. Maar de Eros is nauw verbonden met de Logos. Als de Eros de oerdrang is die ons drijft, dan is de Logos het oerweten in ons. Als ik probeer duidelijk te maken wat ik weet over het archetype van het thuiskomen dan ga ik toch allereerst uit van dit innerlijke weten, van de Logos in mij, die door Augustinus wordt gezien als magister interior, als innerlijke leermeester. Dat wil niet zeggen dat ik niets over dit onderwerp zou hoeven te lezen of te bestuderen, maar wel dat ik dit alles slechts  kan toetsen aan mijn innerlijke kennis en ervaring. De Logos is het scheppende en ordenende beginsel in al wat bestaat. Of we ons daarvan bewust zijn of niet, wij maken daar deel van uit. In de traditie spreekt men van de Logos Spermatikos, Het zaad van de Logos dat in ieder mens is ingeboren en dat tot ontwikkeling moet komen. Daarom kun je Logos niet identiek verklaren met wat wij Ratio noemen. De Ratio is een statisch beginsel, terwijl de Logos, zoals de Eros, dynamisch is en ons noodzakelijkerwijze drijft tot ontwikkeling en groei, tot de expressie van wat nog niet is uitgesproken en gezegd moet worden. Zowel de Logos als de Eros werken in ieder schepsel samen om het tot voltooiing en voleinding te brengen, tot thuiskomen dus.

Eros en transcendentie
In het platonische denken is Eros het verlangen, dat vereniging wil. Niet een tijdelijke en partiële, maar een totale vereniging. De Eros overstijgt, transcendeert iedere gedeeltelijke vervulling. Als kind van Poros en Penia, geboren uit Vervulling en Gemis, wil het met niets anders genoegen nemen dan met absolute vervulling en al zijn streven is daarop gericht.
Onze reële situatie is echter die van gemis, onvervuldheid en voorzover we enige vervulling bereiken is het gemengd met het besef dat het slechts ten dele is en dat we gevangen zitten in een veelheid van verlangens. Vandaar de onrust van ons zoeken dat zich beweegt van het ene doel naar het andere en die door Augustinus zo diepgaand is beschreven. In deze wereld van veelheid kan aan die onrust geen einde komen, of we zouden moeten berusten in een gedeeltelijke vervulling, maar dat zou een bedrieglijke rust zijn.

De dood als vervulling van de Eros
Wat ons enigszins gerust zou kunnen stellen is het uitzicht op een uiteindelijke rust in de volheid van het zijn, in het besef dat de dood geen afbreking is van ons leven, maar een voltooiing. Het lijkt misschien een schrale troost de vervulling van het bestaan uit te stellen tot aan de dood, maar wanneer je jezelf dit uitzicht ontzegt, ontzeg je jezelf ook de geruststelling die dit perspectief biedt.
Zoals ik al eerder betoogde is het wezen van de Eros op de vervulling in de dood gericht. Maar ik heb de indruk dat velen dit perspectief als een illusie afwijzen uit een misplaatst soort moed of vastberadenheid om zich niet in dit soort vage noties te wagen. Liever klampen ze zich vast aan deze materiële wereld, de fysische constellatie die ons gegeven is. Maar misschien is het ook verborgen angst om de ons bekende werkelijkheid los te laten, om de greep van de logische Rede in te ruilen voor een werkelijkheid waar het Hart van spreekt. Het Hart, de Eros, spreekt namelijk van ‘thuiskomen’. De Ratio spreekt van: hierna is het afgelopen, de rest is illusie.

Thuiskomen, illusie of werkelijkheid?
Ik heb de vaststelling dat voor ons de dood een absoluut einde betekent altijd een hard oordeel gevonden. Het is een aanname en ik heb nooit goed begrepen op welke gronden zo’n stellig oordeel geveld kan worden. Het is begrijpelijk wanneer iemand zich tot agnost bekent, aangezien we weinig weten over wat er na de dood met ons geschiedt en we daarover ook weinig kunnen zeggen. Maar de flinkheid waarmee mensen zich atheïsten noemen en zich tot uur en feit willen beperken doet me eng aan. Alsof diep in hun ziel niets deze tijdelijkheid overstijgt en beroep doet op een wereld die blijft.
Misschien is hun argument dit leven hier en nu volledig te bevestigen. Het is immers kort en voor je het weet is het weer voorbij. Waarom je dan laten afleiden en bedwelmen met de illusie van een ander leven, buiten deze tijd?
Ik schaar mij achter Kavafis wanneer het er om gaat het leven hier volledig te smaken, maar dat neemt niet weg dat ik daarbij juist het tijdelijke en voorbijgaande karakter van wat het leven heeft te bieden niet kan ontkennen. Voor mij wijst al wat ik smaak naar iets transcendents, wat dit tijdelijke overstijgt.
Want wat is het geval, wanneer je de zaken omdraait: wat blijkt er in dit tijdelijke leven niet veel een illusie, wanneer we ons er geheel toe zouden beperken? Immers al wat stoffelijk is blijkt aan vergankelijkheid onderhevig en zal de ‘tand de tijds’ niet doorstaan. Maar ook op het intermenselijke vlak vindt er een voortdurende cirkelgang plaats van opbouwen en afbreken. Wat is de hoop van de carrièrebouwers? Wat de ene generatie opbouwt wordt door de volgende systematisch weer afgebroken. Wat is er meer illusoir dan het geloof in de vooruitgang? Zeker, er is een zekere evolutie.Maar overal waar de wereld is ‘gemaakt’ wordt ze er niet simpeler op of gelukkiger, integendeel.
Dit alles kan pessimistisch klinken in de oren van de overtuigde bevestigers van het leven. Toch is mijn visie niet ingegeven door pessimisme of gebrek aan levenslust, maar eerder door een zorg voor wat blijvend is en zich aan de tand des tijds onttrekt. Daarvoor moeten we wel heel de stoffelijke en fysische wereld, alle maatschappelijke constructies verlaten en ons naar ons innerlijke bewustzijn keren. Als er iets de tijd overstijgt moet het zich in ons bewustzijn bevinden. Daar waar we de ervaringen in de tijd samennemen in ons geheugen en daar bewaren. Dat bewustzijn van ons door-het-leven-gaan en zich in ons geheugen heeft geconcentreerd, dat zijn wij werkelijk, dat is onze identiteit. Dat is wat overblijft als we door de verschillende levensfasen zijn heengegaan.
Wat is in dit perspectief illusie, wat werkelijkheid? Niet alles wat we ons verbeelden is illusie. Bepaalde werkelijkheden kun je alleen maar in beelden uitdrukken en begrijpen, omdat ze aan de grens liggen van ons bestaan. Thuiskomen is zo’n werkelijkheid.

Thuiskomen uit den vreemde
In deze wereld ben je ‘in den vreemde’ voorzover je gevangen bent in het materiële en het vergankelijke en je daarmee vereenzelvigt. Wanneer je dan spreekt over ‘thuiskomen’, heb je het over een andere wereld, een wereld die niet elders is, maar een die diep in ons aanwezig is, maar moeilijk bereikbaar. Misschien blijft die wereld voor veel mensen in dit leven wel altijd onbewust en daardoor onbeleefbaar, zodat hun sterven samenvalt met thuiskomen. Dan is het hiernamaals een tot dieper bewustzijn komen en die verborgen wereld waaruit men is voortgekomen als nieuw betreden.
Dat zal een openbaring zijn voor hen die geen troost verwachtten of wilden verwachten. Maar ook voor hen die iets van dit ‘thuis’ meenden te weten zal het iets zijn wat hun begrip te boven gaat.Toch moet ons dat niet verhinderen om erover te spreken. Dat kan niet anders dan in beelden en aangepaste begrippen. Maar we moeten ons in dit leven een zekere schoonheid en troost verschaffen om het spoor naar de wereld waar we thuiskomen niet kwijt te raken.

Thuiskomen als tot zichzelf komen
Wanneer Augustinus spreekt van thuiskomen in de haven van het gelukkige leven is hij geïnspireerd door Plotinus, die in Enneaden 1:6.8., in de verhandeling over de Schoonheid, spreekt over de terugkeer naar het Vaderland, het land waar we vandaan komen en waar de Vader is. Maar in tegenstelling tot Augustinus, die het beeld van het schip kiest als middel tot terugkeer naar de thuishaven, wijst Plotinus bij deze terugreis ieder vervoermiddel van de hand. De reis gaat niet te voet, niet met paard en wagen, niet per schip. We moeten niet naar enig uitwendig vervoermiddel uitzien, maar onze ogen sluiten en tot een andere vorm van zien komen. De weg is de weg van inkeer tot jezelf.
Wanneer het thuiskomen een tot jezelf komen is, dan gaat het dus om een inkeer in jezelf en tot een zekere verdieping. Het ‘ik’, dat uithuizig is geweest, keert terug naar zijn basis en wordt zich bewust van wat het in oorsprong en wezen is. Het blijkt dan een misvatting dat het ‘ik’, of liever het ‘zelf’ een leegte is, een tabula rasa, dat alleen maar indrukken van buiten zou opvangen. Ons bewustzijn’ heeft zelf innerlijke structuren, waarmee het alles wat van buiten komt ontvangt.
Wanneer het ik tot zichzelf komt, ontdekt het dat het creatief is en zin kan geven aan wat het overkomt, dat het feiten en gebeurtenissen kan overstijgen en niet geheel onderdeel is van wat de buitenwereld dicteert. Het ik treedt binnen in een geestelijke wereld van een geheel andere orde, die niet onderworpen is aan tijd en ruimte. Het vindt in het bewustzijn ideeën, die daar ingeprent zijn en die ons het besef geven wat geluk is, wat waar, wat schoon, wat goed is. Het zijn weliswaar geen kant en klare noties, maar archetypen, aan de hand waarvan we ons kunnen laten leiden en met anderen kunnen communiceren. Het zelf is dus een bron van betekenisgeving, maar niet vrijelijk en willekeurig. Het weet zichzelf ingebed en verbonden met een diepere laag, die collectief is, en op grond waarvan we zin kunnen vinden en verlenen.

Ontroering als vorm van thuiskomen
Het zelf heeft een notie van wat thuis is. Wanneer we vaststellen dat ‘beauty is in the eye of the beholder’, dan willen we daarmee zeggen dat schoonheid geen objectief gegeven is, geen fysisch feit, maar een subjectief gegeven. Dat wil zeggen dat deze kwalificatie vanuit ons bewustzijn aan iets wordt toegekend, weliswaar op grond van een aantal objectief verifieerbare eigenschappen, maar wanneer we iets ‘schoon’ of ‘mooi’ te noemen, veronderstelt dat een link, een terugkoppeling tot ons innerlijk bewustzijn, daar waar we worden ontroerd.
Een schilderij, een boek, mag allerlei kwaliteiten hebben, maar we noemen het pas ‘mooi’ als we er iets in hebben herkend van wat in ons diepste bewustzijn, weliswaar onuitgesproken, aan besef van schoonheid leeft. Vandaar dat we vreugde en ontroering tegelijk ervaren, wanneer we het onuitgesprokene verwezenlijkt zien.
Hier ligt voor mij ook de link tussen schoonheid en troost. Onze droefheid om alles wat in ons bewustzijn verborgen ligt en tot uiting wil komen, maar geen vorm kan vinden zet zich om in vreugde en ontroering, wanneer we iets of iemand zien waarin dit gerealiseerd wordt. Ik denk dat dit vergelijkenderwijs geldt voor onze innerlijke noties van perfectie, waarheid, goedheid enz. Al die momenten van ontroering, wanneer ik geconfronteerd wordt met iets moois, waars, goeds of perfects, zijn voor mij vormen van thuiskomen, van komen tot jezelf.
Wanneer ik deze vorm van ontroering zou moeten beschrijven, dan is het alsof een innerlijke snaar wordt geraakt en gaat trillen en die niet alleen de klank geeft van dít goede of schone of ware waarmee ik wordt geconfronteerd, maar ook het besef van hét goede, schone en ware, waar ik op een of andere verborgen manier weet van blijk te hebben en waarop mijn bestaan gericht is. Daarom gaat thuiskomen vaak met tranen gepaard.

Thuis is niet ver weg
Ik wil de indruk vermijden dat ik het over een heel andere wereld heb, wanneer ik spreek over thuiskomen. Mijn geloof in de transcendentie van het bewustzijn heeft niets te maken met wat men wel ‘Weltverneinung’ noemt of zelfs wereldverachting. Ik probeer me niet buiten de tijd te stellen, maar probeer in dit tijdelijke en plaatselijke gebeuren een eeuwige werkelijkheid te herkennen. Zoals ik al aangaf: een boek is voor mij goed niet in zoverre het een eigen wereld schept, maar in zoverre het in mij die snaar weet te raken van het ingeboren heimwee, dat collectief is en boven tijd en ruimte uitstijgt.
Deze zienswijze is ten nauwste verwant met de platonische. Ik weet het. En ik ben me ervan bewust dat ik daar voor het eerst mijn inspiratie gevonden heb. Ik weet dat men het Platonisme verwijt een ideeënwereld te hebben gecreëerd, die als het ware los zou staan van deze aardse werkelijkheid. Ik denk dat het een misinterpretatie is van het Platonisme. Waar het om gaat is niet je los te maken van deze wereld, maar er doorheen te zien, een perspectief te ontdekken dat uitzicht biedt. Daarmee opent deze wereld zich naar wat we ‘thuis’ noemen. Misschien is het wel een grotere miskenning van deze wereld om haar als een gesloten werkelijkheid te beschouwen.