Augustinus over Genieten en Gebruiken


Bezwaren tegen de filosofie van Augustinus
Niet zelden tref je de opvatting aan dat de filosofie van Augustinus niet meer actueel is, omdat ze uitgaat van een neoplatoonse visie, die in feite achterhaald is. In wat volgt wil ik nagaan in hoeverre die opvatting gegrond is. Als belangrijk bezwaar tegen zijn filosofie en daarmee tegen zijn ethiek wordt aangevoerd dat ze vervreemdend werkt en heeft gewerkt ten aanzien van ons zijn en handelen in de wereld. Wanneer volgens Augustinus het menselijk verlangen een transcendent doel heeft, als het hart geen rust vindt totdat het rust vindt in God, welk gewicht moet je dan nog toekennen aan al onze aardse doelen en aan de bindingen die we in dit leven aangaan?

Een 'christelijke' filosofie
Een poging om die vraag te beantwoorden onderneemt Augustinus in De Doctrina Christiana, een geschrift dat hij in 396 was begonnen, enkele jaren voordat hij zijn Belijdenissen schreef, maar dat hij veel later zou voltooien. In dit boek, dat je ook een christelijke filosofie zou kunnen noemen, geeft hij regels aan hoe men dient te lezen. Hij wil allereerst laten zien hoe men de Heilige Schrift dient te interpreteren. Maar daarmee hangt ook zijn visie samen op hoe men de wereld en de werkelijkheid om zich heen dient te lezen en te interpreteren.

Het tekenkarakter van de werkelijkheid
Om dat te verduidelijken voegt Augustinus een beschouwing in over het tekenkarakter der dingen. Onze werkelijkheid bestaat uit dingen, maar voor een niet onbelangrijk deel ook uit tekens. Dingen in de strikte zin zijn werkelijkheden die op zichzelf bestaan, maar dat neemt niet weg dat ze in een bepaald verband ook teken kunnen zijn van iets anders. Er zijn ook dingen die op zich nauwelijks dingen zijn, maar vooral teken. Dat zijn onze woorden. Dat is het grote gebied, waar het erop aankomt te lezen en te interpreteren. Maar dat gebied is niet het enige. De woorden functioneren in het totaal van onze werkelijkheid, waarin alles teken kan zijn.

Het lezen van tekens
Lezen in de ruimere zin betekent hier namelijk het verwijzende karakter van de werkelijkheid waarin we leven te zien en te begrijpen. Want ook de Bijbel is in feite een verzameling van tekens, die naar onze werkelijkheid verwijzen. Die manier van lezen van onze wereld heeft onmiddellijk consequentie voor de ethiek: hoe moeten we handelen en hoe moeten we omgaan met de wereld.

De werkelijkheid genieten of gebruiken?
Daartoe voert Augustinus twee begrippen in die onze houding tegenover de wereld bepalen. Het zijn twee onderscheiden houdingen tegenover de werkelijkheid, die van gebruiken en van genieten. Die twee begrippen, in het Latijn uti en frui genaamd, zijn niet nieuw, maar ontleent hij aan de klassieke filosofische opvattingen van zijn tijd. Ze krijgen echter in zijn visie een heel aparte invulling.Ik wil graag citeren wat hij onder deze begrippen verstaat:

Iets genieten houdt in dat je in iets voldoening vindt puur omwille van zichzelf.
Je gebruikt iets wanneer je het aanwendt om iets anders, waarnaar je verlangt te bereiken.
Dat veronderstelt wel dat het doel van dat verlangen het beminnen waard is,want een onrechtmatig gebruik moet je eerder misbruik noemen.

Ter illustratie geeft hij de volgende vergelijking:

Veronderstel dat we reizigers zijn in een vreemd land en zonder ons vaderland niet gelukkig kunnen leven. En dat we, ellendig van die reis, een eind willen maken aan onze ellende en besluiten terug te keren naar huis.

Het is dan nodig dat we ofwel over land of over water een middel van vervoer gebruiken om het land te bereiken, waar we kunnen genieten.

Maar stel je voor dat de reis zo aangenaam is en de middelen van vervoer ons zo bevallen, dat we onze weg niet snel willen vervolgen. En dat we verstrikt geraakt in een verdorven soort genieting, zouden vervreemden van het vaderland, waarvan de genieting ons gelukkig maakt.

Zo is de toestand van ons sterfelijk bestaan:
we zijn op reis ver van God. En als we willen terugkeren naar het vaderland, waar we gelukkig kunnen zijn, moeten we deze wereld gebruiken, niet genieten. En wel op die manier dat we de onzichtbare goddelijke werkelijkheid door middel van wat geschapen is begrijpen en zien, dat wil zeggen dat we uit de stoffelijke en tijdelijke werkelijkheid de tijdloze en geestelijke werkelijkheid kunnen vatten.


Volgens Augustinus is er in het menselijk leven dus maar één doel, God genieten dat betekent terugkeren naar de oorsprong van waaruit men is voortgekomen: de Te ad Te, dat wil zeggen: van U uit naar U toe.

Gebruiken sluit genieten niet uit
In de Augustijnse visie kan het voorwerp van die liefde alleen maar God zijn als de uiteindelijke vervulling van het menselijk verlangen. Binnen dat perspectief is ieder aards doel betrekkelijk en ondergeschikt aan het uiteindelijke doel. Vandaar dat hij de verhouding tot de doelen in ons leven niet anders kan zien dan als een vorm van gebruiken: ze zijn middelen in het perspectief van het uiteindelijke doel.
Maar ieder beeld is betrekkelijk. Je zou uit deze voorstelling van zaken ten onrechte de conclusie kunnen trekken dat er in het leven niet echt genoten mag worden, dat we haastig langs alles heen zouden moeten gaan op straffe dat wij ons doel zouden missen. Denken vanuit een ver vaderland dat na dit leven wacht zou dan inderdaad vervreemdend en verlammend werken op onze activiteiten hier en nu. Maar je moet het beeld niet te letterlijk lezen en interpreteren.
Op de vraag hoe je dat gebruiken moet verstaan, blijkt dat Augustinus in het gebruiken van de wereld wel degelijk ook een vorm van genieten ziet. Hij zegt dat het van weinig inzicht getuigt, wanneer je meent dat gebruiken en genieten elkaar totaal uitsluiten.

Puur gebruiken leidt tot misbruiken
Daarmee wordt duidelijk dat onze gangbare begrippen van gebruiken en genieten niet dekken wat Augustinus eronder verstaat. Bijna het tegendeel. Wat wij genieten noemen wordt puur gebruiken om niet te zeggen misbruiken, als we het wezen van de wereld om ons heen verabsoluteren door haar op zich te beschouwen en haar verwijzende aard te miskennen. Het pure gebruiken van de wereld moet je dus misbruiken noemen in zoverre we de wereld juist niet in haar verwijzende aard kunnen genieten. 
Dat verlies van een wezenlijke dimensie kan desastreus uitpakken, als je ziet op welke manier men de wereld op dit moment 'gebruikt'. Je hoeft maar te denken aan de vervuiling van het milieu, de verspilling van natuurlijke grondstoffen, het misbruiken van dieren in de vleesindustrie, het misbruiken van mensen in slechts op kapitaal gerichte ondernemingen, etc.
In dit verband is Augustinus' verdeling van de werkelijkheid in dingen en tekens van belang. In onze dagen zien we de wereld vooral als object, als materiële werkelijkheid in zich en zijn het tekenkarakter van alles wat ons omgeeft vergeten. Volgens Augustinus moet je de wereld vooral lezen als teken van een diepere geestelijke werkelijkheid. Hij noemt onze omgang met de wereld gebruiken juist omdat ze als verwijzing moet worden beleefd. Gebruiken betekent dus hier in alles wat is een verwijzing zien en beleven van het goddelijke Zijn.

Is deze vorm van wereldbeleving achterhaald?
 Aangetoond moet worden dat deze vorm van wereldbeleving ons niet van de werkelijkheid om ons heen hoeft te verwijderen. Verwijzing betekent hier niet de aandacht richten op een andere wereld, maar wijst daarentegen juist naar het wezen der werkelijkheid zelf, die hier en nu een geestelijke is.
Wanneer Augustinus het heeft over het verwijzende karakter der dingen, dan doelt hij op het feit dat de wereld beschouwd en ervaren kan worden als schepping. Daarop duidt immers de laatste zin uit zijn vergelijking van het leven als reis. We moeten de wereld gebruiken: Op die manier dat we de onzichtbare goddelijke werkelijkheid door middel van wat geschapen is begrijpen en zien, dat wil zeggen dat we uit de stoffelijke en tijdelijke werkelijkheid de tijdloze en geestelijke werkelijkheid me onze rede kunnen begrijpen."(Rom.1,20)

Schepping als actualiteit
De wereld beschouwen als schepping heeft niets te maken met een theorie hoe de wereld is ontstaan. Het gaat om een geestelijke werkelijkheid niet om fysica. Het betekent ook niet dat onze tijdelijke werkelijkheid en de goddelijke werkelijkheid uit elkaar zouden liggen als twee gescheiden werelden. Die suggestie is ons opgedrongen door de Verlichting, die God wilde zien als een soort horlogemaker, die eenmaal de wereld geschapen, haar los van hem laat voort tikken.
De goddelijke werkelijkheid in dit aardse genieten en dus gebruiken betekent Gods scheppende kracht hier en nu in ieder ding accepteren en ervaren. Ervaren dat alles ieder moment wordt geschapen en in stand gehouden door een levende en bezielende Kracht. Dat vereist een zekere omschakeling van perspectief. Niets is meer vanzelfsprekend, oud, voorspelbaar. Ook de wetten van de natuur, van de kosmos maken deel uit van deze goddelijke scheppende kracht, die zich als Logos van de dingen op ieder moment openbaart en realiseert.

In zulk een perspectief ga je anders met jezelf en de wereld om. Er is meer plaats voor verwondering en ontzag voor deze Kracht die jezelf en heel de wereld bezielt. De wereld hoeft dan niet als een soort mechanische constellatie beschouwd te worden, die slechts onderworpen is aan dode, te voorspellen wetten. De wereld openbaart zich eerder als een creatief proces, waarvan je ook zelf deel uitmaakt en waaraan je wordt uitgenodigd deel te nemen.

De vraag is wat meer vervreemdend heeft gewerkt op ons bestaan. De helaas vaak verkeerd geïnterpreteerde neoplatoonse visie van Augustinus e.a. over het genieten en gebruiken van de wereld of de gangbare opvatting van het verlichtingsdenken dat alles geregeerd wordt door mechanische onbezielde wetten, die nu eenmaal bij voorbaat vastliggen. 
Waarschijnlijk lijden ze aan hetzelfde euvel door de neiging het materiële gebied los te koppelen van het geestelijke.

Zonder te veel te willen afdingen op onze hedendaagse verworvenheden, wil ik toch pleiten voor een herwaardering van Augustinus' ethiek. Ik meen dat de tijd rijp is Augustinus' ethiek over het gebruiken en genieten van de wereld opnieuw minder dualistisch te interpreteren. Het doet ons met meer eerbied en huiver het aardse beschouwen. Dat wil zeggen: we genieten meer in augustijnse zin en gebruiken of liever misbruiken minder in de huidige seculiere zin.

Conclusie
Ik kom tot de slotsom dat Augustinus' reflectie over genieten en gebruiken nog steeds van nut kan zijn voor onze hedendaagse ethiek. Ze wil zeggen dat je geen onderscheid kunt maken tussen het sacrale en het seculiere. Er is niet een deel van onze werkelijkheid sacraal en een deel niet. Alles is sacraal of is het in het geheel niet. Onze samenleving heeft voor het laatste gekozen. Dit heeft geleid tot misbruik, dat wil zeggen minder respect voor de natuur der dingen.
Volg je Augustinus' opvatting, dan is alles sacraal, want verwijzing naar een diepere geestelijke werkelijkheid. Dat eist enige omschakeling en is niet makkelijk te beleven in een wereld waarin alles spreekt van de mens als 'schepper'. Ik beleef het meer in mijn huisje op het platteland dan in de stad.