Waarom terug naar Augustinus?
Als eerste antwoord zou ik willen geven, omdat Augustinus mij heel mijn leven door heeft geïnspireerd en ik nog steeds denk dat hij anderen kan inspireren. Het gaat dan vooral over Augustinus in zijn hoedanigheid van filosoof en mysticus. Die kant van hem is mijns inziens vaak onderbelicht gebleven. Dat komt, omdat hij vooral wordt gezien in zijn kerkelijke functie van bisschop en kerkleraar en als strijder voor het ware geloof. Maar ik zou graag willen teruggaan naar die eerste periode van zijn leven, die is voorafgegaan aan het moment dat hij door het volk tot het kerkelijke ambt van bisschop werd gekozen. In die vroege periode ontwikkelde hij namelijk zijn filosofische visie, die hij later in dienst zou stellen van het christelijke geloof.
Ik koos als titel van mijn inleiding geloven met het hart. Ik wil daarmee duidelijk maken dat in zijn visie geloof dan ook verder gaat dan vooral leerstellige overwegingen. Filosofie betekende namelijk voor hem liefde voor de wijsheid. Ze veronderstelt dat de mens naar die wijsheid leeft en er zich met hart en ziel aan overgeeft. Vandaar dat die filosofie ook een mystieke kant heeft, omdat ze om liefde en toewijding vraagt. Daarmee kom ik op een gebied dat voor mij in ieder geval redelijk onbekend was. Gelukkig is er in onze tijd een vernieuwde belangstelling voor de mystiek ontstaan. Die belangstelling heeft zich in eerste instantie vooral gericht op vormen van oosterse mystiek. Maar ik denk dat we niet zo ver van huis hoeven te gaan om ook in de christelijke beleving die bronnen terug te vinden, met name in de beleving van het vroege christendom. Christelijke mystiek is er weliswaar altijd geweest, maar ze heeft in het latere kerkelijk denken vaak een ondergeschikte en verborgen rol toebedeeld gekregen.
In mijn verhaal wil ik daarom zestien eeuwen teruggaan naar rond het jaar 400 om die beleving terug te vinden. Ik kom dan uit bij de figuur van Augustinus. Een belangrijke reden van die keuze is, dat hij die beleving van zijn geloof in zijn hoofdwerk, de Belijdenissen en in zijn vroegere geschriften uitvoerig heeft beschreven en beleden. Een andere reden is het feit dat veel mystici uit latere tijden zich op hem als een soort gezag hebben beroepen.
Zoals ik al eerder heb vermeld is de mystiek bij Augustinus ingebed in zijn filosofische visie. Hij was al heel vroeg in zijn leven met hart en ziel toegewijd aan de klassieke filosofie van die dagen, die zoals gezegd totaal verschillend was van de onze. Ze ontleende haar inspiratie aan de wijsbegeerte van Plato, die daarbij niet alleen uitging van het menselijk verstand, maar ook van meer algemene menselijke gevoelens en verlangens. Dat verklaart ook Augustinus nadruk op het kennen van het hart. Kennen krijgt dan ook bij hem de betekenis van beminnen. Kennen met het verstand is niet genoeg, maar wat men nastreeft moet ook bemind worden. Die filosofie zou hem later een basis bieden om aan het christelijke denken van die tijd, dat een neiging had in zichzelf te keren een ruimere algemeen menselijke achtergrond te geven. Dat blijkt al uit een van zijn uitspraken waarin hij bijvoorbeeld zegt: de Kerk, dat is de wereld. Met die visie doorbreekt hij de grenzen van het kerkelijke instituut en wordt zijn spiritualiteit meer een wereldse en algemeen menselijke werkelijkheid.
Op die algemeen menselijke visie op het geloof, ga ik in het vervolg verder in, maar daar voor wil ik eerst wat meer vertellen over hoe ikzelf zo met Augustinus betrokken ben geraakt.
Mijn verhaal over Augustinus is ook een persoonlijk verhaal
Mijn ontmoeting met Augustinus begon al vroeg, toen ik nog leerling was op het gymnasium bij de Augustijnen en daar een Latijnse tekst te vertalen kreeg uit een van zijn dialogen uit zijn vroege filosofische periode. Die dialoog heette De beata Vita, letterlijk vertaald: Over het gelukkige leven. Het ging daarin over het zoeken van de mens naar het ware geluk. Die zoektocht boeide mij bijzonder, omdat het een algemeen menselijk uitgangspunt betrof en dus ook betrekking had op mijn bestaan, over de weg die ík te gaan had.
Ik was opgegroeid in wat je een gevestigd geloof zou kunnen noemen. Heel het geloof was al kant en klaar in leerstellingen en vaste kaders vormgegeven. Op school was mij dat nog via de catechismus in het hoofd geprent en is daar blijven hangen. Het is begrijpelijk dat ik daar weinig inspiratie uit heb kunnen putten. Maar het lezen van die dialoog over het gelukkige leven had een ander effect. In mijn jonge bestaan bood het me een perspectief, doordat Augustinus het leven voorstelde als een weg, als een boeiende reis naar het vaderland waar het geluk te vinden was.
Ook Augustinus heeft zich al vroeg tot de filosofie bekeerd
Daarom wil ik graag nagaan wat mij zo aantrok in zijn filosofie. Ook Augustinus was, zoals hij later in zijn Belijdenissen bekent, als achttienjarige student gegrepen door de liefde voor de filosofie. Dat kwam door het lezen van een geschrift van Cicero, een beroemd Romeins redenaar en filosoof. Het geschrift heette Hortensius. Het was een weerlegging van de stelling van een zekere Hortensius, dat de filosofie geen enkel sociaal nut heeft en niet bijdraagt aan het menselijk geluk. Dat geschrift was voor de jonge Augustinus juist een totale ontdekking. Het zette naar zijn zeggen zijn hart in vuur en vlam, doordat het in hem een verlangen wekte naar de onsterfelijke wijsheid. Al jong besloot hij dus om zich aan die onsterfelijke wijsheid toe te wijden. Voor hem was, zoals al eerder gezegd, filosofie in haar oorspronkelijke betekenis liefde voor de wijsheid. Ze was niet een leer of systeem, dat je wel of niet kon aanhangen, maar een wijze van leven. Filosofie roept daarom op tot handelen, om weg en richting in het leven te bepalen. Wanneer Augustinus de wijsheid onsterfelijk noemt, krijgt zijn verlangen naar haar ook een religieuze en goddelijke dimensie, een dimensie waaraan hij zich geheel en al wil toewijden. Dat betekende, dat die wijsheid voor hem een mystiek element inhield. Het is een onsterfelijke goddelijke werkelijkheid, waarnaar hij met heel zijn hart wilde streven.
In hoeverre heeft mystieke ervaring met geloof te maken?
Die mystieke kant van Augustinus, waarin hij zich laat leiden door het verlangen van het hart trok ook mij aan. Dat mystiek in de beleving van het geloof een rol zou kunnen spelen was voor mij tot dan toe iets vrijwel onbekends, in ieder geval iets uitzonderlijks. Ik had uit wat ik als godsdienst-onderricht kregen begrepen dat, waar het verstand ophoudt de geloofswaarheden te begrijpen, je jezelf het zwijgen moest opleggen en die waarheden gehoorzaam moest aanvaarden. Maar bij Augustinus houdt daar het geloven niet mee op. Hij roept aan de ene kant op tot geloven om beter het geloofsmysterie te kunnen begrijpen, maar tegelijkertijd moet je ook tot een dieper begrip willen komen om dieper te kunnen geloven. Dat houdt in feite de uitnodiging in om wat geloofd wordt innerlijk te ervaren en te omhelzen. De beleving van het geloof wordt daarmee verbreed door niet alleen het verstand, maar ook het hart daarbij te betrekken. Dat betekent een eigen manier van kennen en dus van liefhebben. Het berust op een vorm van intuïtie en aanvoelen om te ervaren of je iets als waar kunt vertrouwen of niet.
Pascal, een Franse schrijver uit de 17e eeuw, die Augustinus blijkbaar goed heeft, gelezen, formuleerde het zo: Het hart heeft zijn redenen, die de rede niet kent.
De filosofie van Augustinus gaat vooral uit van het verlangen naar geluk
Dat ik jong, net als de 18-jarige Augustinus, gegrepen werd door die vorm van wijsbegeerte was wellicht geen toeval. Het lezen van die dialoog Over het gelukkige leven ervoer ik, zoals ik al zei, als iets nieuws. Mij boeide vooral het beeld dat hij schiep van de mens die zich in het leven voelt geworpen en dobberend over een rumoerige zee zonder enig duidelijk kompas op zoek is naar richting en bestemming. Wel gaf Augustinus daarbij aan, dat iedere mens toch enige weet heeft van zijn oorsprong en bestemming. Hij herkent iets daarvan in het algemene verlangen naar geluk. Die notie is vaak nog vaag en ongericht. Maar volgens hem kan de filosofie hem daarbij hulp bieden om zich meer bewust te worden van zijn doel en ook om de weg te bepalen waarlangs hij die rust van de veilige haven kan bereiken.
Als scholier, die nog moest kiezen in welke richting ik zou gaan en ook welke weg ik zou moeten nemen, werd ik door zijn filosofie geraakt. Ik wilde Augustinus volgen. Had hij niet het doel van die weg al zo duidelijk ingevuld? Had ik niet in zijn Belijdenissen die zin gelezen: Onrustig is ons hart totdat het rust in U, mijn Heer? Waarom dan niet onmiddellijk die rust gezocht? Vandaar dat voor mij de intrede in het klooster van de Augustijnen de beste mogelijkheid leek om de haven van het geluk te bereiken.
Achteraf bekeken was die beslissing om de rust van het klooster te zoeken nogal voorbarig. De lange, weg die Augustinus met ups en downs was gegaan had mij moeten waarschuwen. Ik had in die tekst over het gelukkige leven beter moeten lezen Hij onderscheidt namelijk van de mensen die de woelige zee bevaren drie soorten reizigers. De eerste groep gebruikt zijn verstand en, nauwelijks het zeegat uit, weten ze al dat ze naar de veilige haven moeten terugkeren. Een tweede groep is daaraan volledig tegengesteld. Ze missen iedere reflectie ten aanzien van hun bestemming en laten zich door allerlei stromingen meevoeren. Ze worden door onverwachte stormen volledig uit de koers geslagen en vergeten hun vaderland. Als laatste vermeldt hij nog een derde groep, waartoe hij ook zichzelf rekent. Het zijn reizigers die vanaf hun jeugd al gevoelig zijn voor allerlei signalen, die hen doen verlangen naar het vaderland. Maar tijdens hun zoektocht worden ze door vele verlokkingen van hun weg afgeleid. Er moet in hun leven een storm aan te pas komen om hen te drijven naar de rust die ze verlangen.
Ik had moeten weten, dat die laatste groep uiteindelijk de meest realistische was. Want, eenmaal uitgevaren, onmiddellijk weer terugkeren naar de veilige haven, dat is niet het leven. De reis zelf telt. Je zult, eenmaal in het diepe gegooid, zelf een hele ontwikkeling moeten doormaken. Het heeft dan ook een tijd geduurd, voordat ik begreep dat het klooster voor mij niet de geschikte plaats was. Ik nam na jaren afscheid, deels om persoonlijke redenen, maar deels ook omdat ik me wilde bevrijden van de beperkingen die het kerkelijk patroon me had opgelegd. En met het klooster nam ik ook tijdelijk afscheid van de filosofie. Ik begon een werelds bestaan. Dat betekende in mijn geval lesgeven als leraar Nederlands op een middelbare school.
Maar ook Augustinus was leraar en had speciale ideeën over het leraarschap
Eenmaal In de periode van mijn leraarschap heb ik Augustinus als filosoof weliswaar even laten rusten. Maar achteraf bezien was ik als leraar niet zo ver van hem verwijderd. Hij was in mijn ogen namelijk bovenal een leraar, een magister, en dat is hij voor mij altijd gebleven. Want ook zijn latere uiteenzettingen en preken getuigen van zijn leraarschap en zijn vermogen om met taal mensen te raken. In een van zijn dialogen met de titel De Magistro, die handelt Over de Leraar, heeft hij een gesprek met Adeodatus, zijn 16-jarige zoon uit een vroegere verhouding. De jongen is zeer intelligent en Augustinus laat hem zien dat onderwijs er niet zozeer in bestaat dat de leraar zijn eigen kennis en inzicht overhevelt naar de leerling, maar dat hij door middel van vraag en antwoord kennis en inzicht in de leerling zelf kan oproepen. Het is de methode van Socrates, die op de markt in Athene met vraag en antwoord zijn medeburgers tot inzicht in de waarheid wilde brengen Bijzonder is dat Augustinus aan het eind van de dialoog verwijst naar een instantie, die hij de innerlijke Leraar noemt. Het is ons innerlijke oordeel, die door wat hij een goddelijke verlichting noemt, uiteindelijk van binnenuit het echte inzicht bewerkstelligt. In feite leren we dus volgens Augustinus niets van alle informatie die ons via bronnen buiten wordt aangeleverd, wanneer het niet aan ons innerlijke oordeelsvermogen wordt getoetst. Die innerlijke Leraar is dus in feite ons persoonlijke onderscheidingsvermogen met betrekking tot wat waar is en niet waar. In dat perspectief zijn leraar en leerling dan ook gelijken, namelijk beiden leerlingen van dezelfde Innerlijke leraar.
Hoe de literatuur kan helpen de innerlijke werkelijkheid te leren kennen
Als leraar begon ik ook steeds meer te begrijpen wat de oorsprong is van literatuur. Literatuur, waaronder ook poëzie, is namelijk geen weergave van de alledaagse werkelijkheid, maar een verwijzing naar een innerlijke geestelijke werkelijkheid. Ze is een creatie van de verbeelding. Verbeelding kun je niet zonder meer zien als een persoonlijk verzinsel, maar ze berust in principe op collectieve gemeenschappelijke beelden die in ieders bewustzijn latent aanwezig zijn. De schrijver put uit die beelden en zijn creatie is des te sterker naarmate die beelden algemeen zijn en daardoor meer herkenbaar. Dat wil dus zeggen dat de literatuur beroep moet doen op dezelfde innerlijke beelden als die bij de lezer al aanwezig zijn. Lezen betekent dan in omgekeerde richting: die geschreven beelden tot je nemen en weer ontcijferen. Na mijn leraarschap heb ik dat uit liefhebberij willen toepassen op het lezen van poëzie door een aantal gedichten uit de Nederlandse literatuur op hun beelden te lezen en analyseren en zo op mijn poëzie blog toegankelijk te maken.
Hoe leest Augustinus de Heilige Schrift?
Deze uitweiding over de interpretatie van literatuur leek me nuttig en brengt me weer terug bij het lezen van Augustinus als denker en schrijver. Hij was opgevoed in een christelijk gezin. Zijn moeder Monica was een godvruchtige vrouw, maar al jong had Augustinus grote moeite met het lezen van de Bijbel. In het derde boek van zijn Belijdenissen zegt hij daar over: Die Bijbelse geschriften leken mij minderwaardig, wanneer je ze vergeleek met de waardigheid van Cicero. Mijn trots schuwde hun simpelheid en mijn blik drong niet binnen in hun diepere inhoud.
Maar in die waardering komt verandering, wanneer hij tijdens zijn verblijf als leraar in Milaan in contact komt met een groep christenen rond bisschop Ambrosius. Zij leren hem kennismaken met neoplatonische geschriften van Plotinus en Porphyrius. Deze neoplatonici zijn volgelingen van de filosofie van Plato. Plato stelde dat de mens in zijn geest een ingeboren kennis heeft, die hij ideeën noemt. Die kennis komt niet van buiten, maar is al in aanleg aanwezig Ze is dus ook de bron van de verbeelding. In dit opzicht staat Plato lijnrecht tegenover Aristoteles, die stelt dat de mens alleen kennis kan putten uit de werkelijkheid buiten hem. Via de studie van die platonische boeken heeft Augustinus zijn beeld van het christendom kunnen verruimen en daarmee ook zijn verstaan van de Bijbelse geschriften. Het zijn geen verhalen die je op de letter moet lezen, maar die je moet interpreteren als uiting van innerlijk beleefde beelden. De Bijbel letterlijk te nemen blijkt een misvatting. De dichter Gerard Reve zal dit later de ketterij van de letterlijkheid noemen. Wanneer je die verhalen vooral gaat zien als innerlijke religieuze verbeeldingen en getuigenissen, worden ze algemeen en nog steeds op actuele situaties toepasbaar.
Wat betekende de bekering van Augustinus?
De kennismaking met die platonische filosofie maakte het voor Augustinus mogelijk het christendom voor hem meer acceptabel te maken. Ook het christendom was te beschouwen als een filosofie, als een liefde voor de wijsheid, maar dan de ware onvergankelijke Wijsheid met een hoofdletter. Dat inzicht heeft een aanzet gegeven tot zijn bekering. Het is hierbij belangrijk vast te stellen wat je onder bekering wilt verstaan. In feite was Augustinus van huis uit geen heiden of ongelovige. Je zou hem in een bepaald opzicht een ‘gelovige’ kunnen noemen, maar een die, zoals zovelen, aan dat geloof nog geen duidelijke inhoud of richting heeft kunnen geven. Romano Guardini zegt in zijn biografie over ‘De bekering van Augustinus’: ‘Zijn bekering was niet alleen een zich toewenden tot God en Christus, maar ook tot wat hij zelf in zijn diepste wezen was.’ Dat wil zeggen dat zijn bekering niet zozeer een zich toewenden was naar een nieuw geloof of leer, maar het resultaat is van een innerlijke ontwikkeling van een religieus besef dat in wezen al in hem aanwezig was. Bekering is dan een begrip, dat een totaal andere inhoud krijgt, wanneer je ervan uitgaat dat religiositeit minder te maken heeft met het aanvaarden van een systeem van waarheden, maar in wezen berust op een psychische ervaring, waarin de mens zich toewendt naar een innerlijke werkelijkheid.
De bekering Augustinus moet je zien als een beweging van buiten naar binnen
In wat volgt wil ik met een tekst van Augustinus illustreren, wat die geestelijke ommekeer inhoudt. In het Tiende Boek van zijn Belijdenissen legt hij daarvan getuigenis af.
Laat heb ik U lief gekregen
Schoonheid zo oud en zo nieuw,
laat heb ik U lief gekregen.
Zie, U was binnen en ik was buiten,
en daar zocht ik U.
En in al mijn vormloosheid,
wierp ik mij op de schoon gevormde dingen,
die U hebt gemaakt.
U was met mij, maar ik was niet met U.
En wat mij ver van U hield
zou niet bestaan als het niet in U bestond.
U hebt geroepen en geschreeuwd,
en mijn doofheid doorbroken.
U hebt me met uw bliksem en licht overstraald,
en mijn blindheid verdreven.
U hebt mij met uw geur verleid,
ik heb haar ingeademd en zucht naar U.
Ik heb U geproefd,
en ik honger en dorst naar U.
U hebt mij aangeraakt,
en ik brand van verlangen naar uw vrede.
Uit: Belijdenissen Boek X, 38
Dit gedicht kun je een liefdesbetuiging noemen en geeft in het kort de kern van Augustinus ommekeer weer. Hij noemt God daarom ook Schoonheid, omdat hij in zijn verlangen naar volledige liefde die schoonheid innerlijk heeft ervaren. Zie U was binnen en ik was buiten. Hiermee gebruikt Augustinus ruimtelijke beelden om twee wijzen van in de wereld staan aan te duiden. In eerste instantie is de mens geneigd zich naar de wereld buiten te keren. Pas in tweede instantie is er de behoefte om naar binnen te gaan en tot enige reflectie en bezinning te komen. Die beweging naar de wereld binnen is dan ook niet zo vanzelfsprekend. Maar Augustinus houdt niet op naar die wereld binnen te verwijzen, naar wat hij de plaats van de innerlijke mens noemt. Bij herhaling roept hij zijn gehoor op: Keer terug naar je hart, keer terug naar je hart, in je innerlijk woont de waarheid. In Boek X van zijn Belijdenissen, waaraan ik veel heb ontleend, zoekt Augustinus naar Gods aanwezigheid. Na alle plaatsen in de menselijke ziel te zijn afgegaan vindt hij uiteindelijk God in de herinnering, in het menselijk bewustzijn. Daar is het beeld van God als herinnering aanwezig en wel in het verlangen naar volmaakt geluk. Dit verlangen is geen verstandelijk weten, maar een diepe ervaring van het menselijke hart, een bewustzijn van zijn oorsprong. Augustinus laat zich hier inspireren door de filosofie van Plotinus, die stelt dat de mens in oorsprong voortkomt uit een toestand van Eenheid, die hij het vaderland noemt. Hij bevindt zich daarom in dit leven, dat door veelheid gekenmerkt wordt, als een balling op weg om terug te keren naar dat verloren vaderland. Zijn taak is het dan ook te zorgen dat hij zijn leven tot eenheid brengt.
Die beweging van buiten naar binnen hoeft geen wereldvlucht te zijn
Augustinus’ oproep om zich naar binnen te keren is duidelijk niet bedoeld om zich daarna terug te trekken uit de wereld. Die beweging naar binnen, naar de goddelijke bron van liefde, vormt juist de basis, van waaruit hij de wereld buiten als goddelijke schepping opnieuw kan beleven. Daar tegenover laat hij ook zien wat het pure bestaan buiten zonder die innerlijke bron betekent. Het is zoals hij het in deze tekst noemt: vormloosheid: gebrek aan vorm en orde. Het is een bestaan dat innerlijk ongeordend is en verdeeld en niet tot eenheid kan worden gebracht. Wanneer men de bron van volmaakte schoonheid alleen in de wereld buiten zoekt, moet dit bestaan wel worden gekenmerkt door wat hij verder onvrede en onrust noemt.
Augustinus betreurt het dat hij laat in zijn leven die ommekeer van buiten naar binnen heeft moeten maken. In sommige vertalingen wordt er gesproken van te laat. Maar ik denk dat dit nooit té laat is. Voor de meeste mensen geldt dat er tijd voor nodig is om die beweging te voltrekken. Dat wil zeggen die innerlijke goddelijke werkelijkheid tot zich te laten doordringen en ernaar te leven. Het blijkt in deze tekst bovendien, dat God zelf het initiatief heeft moeten nemen en hem heeft verleid, zoals hijzelf bekent.
Die beweging van buiten naar binnen kun je een vorm van mystiek noemen
In de laatste regels van bovenstaande tekst verklaart Augustinus ook, dat God hem heeft aangeraakt. Het is een manier om te zeggen, dat hij door de goddelijke aanwezigheid innerlijk is geraakt. Die goddelijke aanraking kun je een mystieke beleving noemen. Daarom moet je Augustinus dus met recht naast filosoof ook mysticus noemen. Die mystieke kant heeft nooit zoveel aandacht gehad omdat men hem vooral zag in zijn rol van theoloog en zielzorger. Maar in zijn Belijdenissen verklaart hij ook duidelijk dat hij in zijn persoonlijke leven de vreugde en de genoegens smaakt God te ervaren als het blijvende licht. Hij bekent daarin: Soms leidt U me binnen in een zeer ongewone gewaarwording van volkomen zoetheid, die als ze geheel van mij bezit zou nemen, iets onzegbaars zou zijn wat niet met dit leven te vergelijken is. Hij stelt vast dat deze innerlijke ontmoeting met zijn innerlijke leermeester een gewoonte is geworden wanneer hij bekent: Ik luisterde naar U, die mij onderwees en raad gaf. Ik doe dit vaak en schep er genoegen in. En zodra de noodzakelijke bezigheden me enige vrije tijd gunnen, vind ik in deze vrede mijn toevlucht. Het is duidelijk dat deze citaten uit Belijdenissen X 65 aangeven dat deze mystieke kant de basis was van waaruit hij werkzaam was.
Geloofsbeleving en mystiek
Het is dunkt me de moeite waard die mystieke kant van het geloof ook in deze dagen weer wat meer te benadrukken. Het is door het orthodoxe denken vaak met enige huiver beschouwd, alsof die geloofservaringen zouden moeten worden gewantrouwd. Dat is begrijpelijk, wanneer men geloven puur verstandelijk en leerstellig benadert. Maar geloven vraagt, zoals we ook bij Augustinus zien, een overgave van het hart. Die mystiek als overgave tot het mysterie van God als Schoonheid is niet zo uitzonderlijk. Wanneer je afgaat op Augustinus beleving is het een logisch gevolg van zijn ommekeer van buiten naar binnen. Ikzelf moet bekennen dat ik in de loop van de tijd mijn geloof steeds meer ervaar als een aangelegenheid van het hart, als een innerlijk vertrouwen. Het Latijnse woord voor geloof is Fides dat allereerst vertrouwen betekent. Het is voor mij het vertrouwen dat je innerlijk wordt geleid. Dat is wat Augustinus de Innerlijke leraar noemt.
Aan de basis van zijn denken ligt de spiritualiteit van het goddelijke Woord
Om Augustinus’ visie op de innerlijkheid in een wat breder perspectief te plaatsen heb ik verder een drietal teksten opgenomen, waaruit blijkt, dat deze visie niet uniek is. Als eerste citeer ik een tekst uit de Bijbel: de aanhef van het evangelie van Johannes. Het is een tekst, die ook Augustinus dierbaar was.
In de oorsprong van alles was er al het Woord.
Het woord woonde bij God
en wat God was, was ook het Woord
Het Woord was al bij God in het begin.
Alles is door Hem ontstaan
en zonder Hem is niets ontstaan
van al wat ontstaan is.
In Hem was leven,
en dat leven was het licht der mensen.
En het licht schijnt in de duisternis
maar de duisternis heeft het niet erkend.
Hij kwam in het zijne,
en de zijnen aanvaardden hem niet.
Maar aan allen die hem wel aanvaardden
Heeft Hij het vermogen gegeven kinderen van God te worden.Het Woord is vlees geworden
En het heeft onder ons gewoond.
Johannes 1,1-5; 11; 14
Ik koos deze tekst, omdat het een weids en omvattend beeld geeft van Gods werking in de wereld en in de mensheid. Centraal staat hier het goddelijke Woord. Woord betekent hier meer dan het gesproken woord. Het is een vertaling van het Griekse woord Logos. Logos betekent daar woord, maar ook Ratio, Rede. De betekenis van Woord als goddelijke Logos en goddelijke Rede krijgt daarmee een veel ruimere betekenis. Het is een samenvatting van de goddelijke ordening. Logos heeft dan betrekking op God in heel zijn scheppende werking, maar daarin ook op zijn verlangen mens te worden. Augustinus vat het in een kerstpreek zo samen: God is mens geworden, opdat de mens God zou worden. Wanneer je deze visie volgt, is Gods verlangen om mens te worden niet alleen beperkt tot zijn menswording in Jezus Christus, maar een beeld van zijn universele verlangen zich in de mensen te incarneren en onder hen te wonen. Zo gezien is Gods verlangen mens te worden door zijn Woord er al vanaf het begin geweest en zet het zich nog steeds voort. Gods Schepping via zijn Woord is dus geen eenmalig gebeuren, alsof Hij daarna zou zijn gaan rusten. Het is Gods blijvende en dynamisch scheppende werking in deze wereld via zijn Woord, zijn Logos, zoals de tekst zegt. Hij is dan ook het Leven en het Licht dat de Duisternis onder de mensen wil wegnemen.
Het innerlijke goddelijke Woord
Voor Augustinus is die scheppende werking van de goddelijke Logos ook in het bijzonder aanwezig in het bewustzijn van iedere mens. Die aanwezigheid wordt in beginsel gezien als een zaadje dat zich nog moet ontwikkelen. In de traditie wordt dat de Logos spermatikos genoemd. Het is een afdruk van het goddelijke, dat zich onder andere manifesteert in het algemeen menselijk verlangen naar geluk. Maar vanuit het bewustzijn dat de goddelijke Logos schepper is, wordt ieder mens dan ook uitgenodigd en geïnspireerd om deel te nemen aan die scheppende werking.
Besluit
Het wordt tijd ons betoog over Augustinus als filosoof af te sluiten en de vraag te stellen in hoeverre het ons kan versterken in het geloof. Wat mij betreft is het nog eens duidelijk geworden dat zijn filosofie een algemeen menselijke basis geeft voor het beleven van het geloof. Zonder die basis is de kans groot dat het geloof in de lucht blijft hangen. Een van de verdiensten van Augustinus is geweest dat hij het christelijk geloof, dat in het begin de neiging had tot sektarisme heeft weten te verbinden met het klassieke denken, waardoor het ontvankelijker werd voor iedereen. Wel moet worden vastgesteld, dat zijn filosofie ruimer en anders is dan wat wij er nu onder verstaan. Zij wordt gedreven door de liefde, onder meer door liefde voor de wijsheid. In deze tijd heeft de filosofie zich beperkt tot een verstandelijke beschouwing van de waarheid en is ze minder betrokken geraakt bij wat haar drijft en wat haar doel is. Mijn pleidooi zou zijn het hart weer meer bij het hoofd te betrekken. Dat geldt dus ook voor het geloof. Godsdienst ligt niet vast in een leer, instituut of systeem, maar is in wezen gegrond op een persoonlijke psychische ervaring en beleving. Het is duidelijk dat daarin het hart en zijn gevoelsmatige redenen een grote rol spelen. Het gaat er dan om vertrouwen te hebben in die redenen van het hart en zijn diepere verlangens.
Voor mij persoonlijk heeft die innerlijke benadering van Augustinus me geleidelijk dichter bij het geloof gebracht. Het is van een afstandelijk beschouwen en weten tot meer innerlijk beleven gekomen. Zoals gezegd gaat Augustinus’ spiritualiteit uit van het verlangen. Dat is voor mij een soort basis en vertrouwd grondpatroon geworden. Daarbij sluiten zijn woorden aan, wanneer hij zegt: Verlangen bidt altijd. Daarmee wordt meer ruimte gegeven aan wat we bidden noemen. Wanneer je God ervaart als een innerlijke Leraar of als een innerlijke Geneesheer geeft dat vertrouwen voor de weg die je te gaan hebt.
Wat de twee gedichten betreft, die ik ter illustratie wilde aanhalen: zie https://poezie-log.blogspot.com/ Daar bespreek ik zowel het gedicht De ziele betracht de nabijheid Gods van Jan Luyken en het gedicht Dagsluiting van Gerard Reve.